Jonge vrouw aan de muur, wij
voelen hoe nìet ze is, hoe
wél ze had kunnen zijn,
de willekeur van haar gestel.
Van hout is het plafond en
van trillen wordt ze splinters, tintelend,
als de sneeuwige dagenraad die zich
achteloos over daken en mensenhuiden spreidt.
Ze is niet meer, wilde blijven misschien.
Haar stilte heeft een vorm.
De oude muren kraken nog
van haar verloren liefde.